Rond 1900 zien we een groot aantal vernieuwingsbewegingen in het onderwijs. Eén daarvan is de vrijeschoolbeweging. Dit artikel beschrijft de gemeenschappelijke kenmerken van de toenmalige onderwijsvernieuwers, het unieke karakter van vrijescholen en eindigt met drie vragen over het vrijeschoolonderwijs van morgen.
Aan het einde van de 19e eeuw bewaarden schoolmeesters en juffen nog met harde hand de orde in hun klas. Het straffen van kinderen was daarbij hun belangrijkste instrument. De charismatische Nederlandse onderwijsvernieuwer Jan Ligthart had hier heel andere ideeën over. Hij vond dat de lichte toverstok van de persoonlijkheid van grotere invloed was dan een stevige tik met de roe. Opvoeding was voor hem een kunst, waarbij begrip van en meegevoel met het kind centraal stonden. Daarmee propageerde hij een ‘harte-pedagogiek’, waarbij de persoonlijkheid van de opvoeder doorslaggevend was voor het pedagogische welslagen. De intuïtie van de opvoeder sloeg hij hoger aan dan het gebruik van vaste methodes. Vanaf 1885 gaf Jan Ligthart het onderwijs aan kinderen uit een Haagse volksbuurt op zijn eigen manier vorm. Zijn inzichten waren revolutionair en hadden nationaal en internationaal invloed. Een greep uit zijn repertoire lijkt nu gewoon, maar was indertijd baanbrekend:
- spreek hoofd, hart en handen van je leerlingen aan;
- probeer als opvoeder van je fouten te leren;
- zorg voor orde en gezag;
- concentreer het onderwijs in projecten;
- ieder kind is uniek en moet zichzelf kunnen zijn;
- aan de opvoeder: heb lief!
Deze opvattingen vinden we in meer of mindere mate in alle vernieuwingsbewegingen van na 1900 terug. In vrijescholen, Montessorischolen en in Daltonscholen. Inspireerden de verschillende vernieuwers elkaar of werden ze door dezelfde tijdgeest doordrongen? Feit is dat de bovenstaande ideeën het hele onderwijsveld hebben beïnvloed. Dit betekent natuurlijk niet dat alle onderwijsstromen identiek en daarmee inwisselbaar zijn. Iedere onderwijsvernieuwer kan een inzicht immers op zijn eigen manier uitwerken en er andere ideeën aan toevoegen. Daardoor ontstaat er een gevarieerd onderwijslandschap en valt er voor ouders iets te kiezen. In het vervolg van dit artikel concentreer ik me op het unieke karakter van vrijescholen. Wat maakt hen zo bijzonder?
De eerste Freie Waldorfschool[1]
In 1919 stichtte Emil Molt, directeur van de Waldorf-Astoria-sigarettenfabriek in Stuttgart, de eerste Waldorfschool. Wat deze school uniek maakte, was het feit dat de pedagogiek gebaseerd was op het mensbeeld van de filosoof Rudolf Steiner. Emil Molt had hem gevraagd om de inrichting en de leiding van de school op zich te nemen. Vlak voor het schooljaar begon, gaf Rudolf Steiner de leraren een stoomcursus ‘Algemene menskunde als basis voor de pedagogie’. Aan de vooravond van deze cursus vertelde hij zijn team hoe belangrijk de stichting van de Waldorfschool voor de hele cultuur was. Hij ging ervan uit dat ieder kind een levensplan heeft en dat zijn opvoeders hem helpen om dit plan te ontdekken en later ook te verwerkelijken. Daardoor wordt de cultuur steeds met nieuwe krachten verrijkt en verandert de samenleving. Sommige mensen leveren hier een heel grote, anderen een bescheiden bijdrage aan. Verschil is in dat opzicht goed. De samenleving heeft kunstenaars, wetenschappers en ambachtslieden nodig! In de spreuk die leraren ’s morgen spreken, blijkt duidelijk dat ze zich in dienst willen stellen van het zich ontwikkelende kind.
Uit de geestelijke wereld is dit kind tot u neergedaald.
Gij zult zijn wezen tot klaarheid brengen. Van dag tot dag. Van uur tot uur.
Als ze een goede pedagoog wilden worden, moesten de leraren een levendige belang-stelling ontwikkelen voor alles wat er in de wereld gebeurt. Hun blik moest regelmatig van de klas naar de wereld gaan en vice versa. Waarom vroeg hij hen dat? Bij het zoeken naar een antwoord merkte ik dat deze ritmische beweging van de aandacht van binnen naar buiten de basis vormt van het hele vrijeschoolonderwijs.
Ademend onderwijs
Rudolf Steiner gaat uit van reïncarnatie. Zoals we in de ochtendspreuk kunnen lezen, daalt het zich incarnerende kind uit de geestelijke wereld af naar de aarde. Dit naar de aarde afdalende deel van het kind noemt hij de geestziel. Op aarde wordt het lichaam van het kind voorbereid. Bij de jonge mens zijn geest, ziel en lichaam nog niet goed met elkaar verbonden. Het is dan ook de taak van de opvoeder om een harmonische verbinding tussen geestziel en lichaam tot stand te brengen. Hierbij speelt de ademhaling in al zijn metamorfoses een belangrijke rol. Daarom spreekt hij wel over ‘ademend’ of ‘kunstzinnig’ onderwijs. Maar hoe zit dat dan met die ademhaling?
In essentie komt het ademhalingsproces neer op een afwisseling van concentratie (inademing) en ontspanning (uitademing). Het maken van moeilijke sommen vraagt bijvoorbeeld geconcentreerde aandacht en stilte. Dat houdt een kind natuurlijk niet de hele dag vol! Het is belangrijk dat het zich daarna weer mag ontspannen. Dat kan bijvoorbeeld door tijd in te lassen voor beweging, voor een mooi verhaal of voor kunstzinnige expressie. Dat het vrijeschoolonderwijs op de ademhaling is gebaseerd, merken we in de dagopbouw, de kringloop van het jaar en in de afwisseling van activiteiten die aandacht vergen en die waarin het kind zich weer met zijn omgeving mag verbinden. Maar dat is nog niet alles. Naast deze afwisseling tussen concentratie en ontspanning is het belangrijk dat de opvoeder met de ene activiteit de geestziel van het kind meer in het lichaam laat doordringen en met de andere bezigheid het lichamelijk organisme meer in de geestziel brengt. Zo leert het kind op een harmonische manier lichaam, ziel en geest met elkaar te verbinden. Dit is kenmerkend voor vrijescholen en maakt ze uniek.
In het vervolg van dit artikel licht ik het hierboven geschetste ademende onderwijs met twee voorbeelden toe en verbind ik dit met vernieuwing van wetenschap en kunst. Om dat goed te kunnen doen, is het belangrijk eerst een aantal karakteristieken van de in- en uitademing in tabelvorm naast elkaar te zetten.
Inademen Uitademen
lichaam geestziel binnen, isolement, winter buiten, verbinding, zomer ordenen improviseren geconcentreerd hoog gevoelig lange spanningsboog korte spanningsboog trouw enthousiasme wetenschap, denken, bèta kunst, willen, alfa[2] |
Vernieuwers van de wetenschap
Voor een wetenschapper zijn concentratie en het vermogen om informatie te ordenen belangrijke vaardigheden. Uit de bovenstaande tabel blijkt dat deze vaardigheden bij de inademing horen. Zou een wetenschapper zich alleen maar op haar studie concentreren, dan loopt zij het risico dat haar blik vernauwt. Vernieuwers in de wetenschap blijken hun ingevingen vaak tijdens hun ontspanning te krijgen. Tijdens een wandeling langs het strand, of werkend in de tuin. Een mooi voorbeeld vinden we in de volgende anekdote. De Griekse natuurkundige Archimedes dacht geconcentreerd na over de mogelijkheden om een gouden krans op zijn echtheid te beproeven, zonder deze te hoeven smelten. Op een gegeven moment liet hij het probleem los en besloot een bad te nemen. Op het moment dat hij zich ontspannen in het water liet zakken, voelde hij zich lichter worden en zag hij voor zich hoe hij de krans met behulp van water op het goudgehalte kon onderzoeken. Hij sprong enthousiast zijn bad uit, rende de straat op en schreeuwde: “Eureka, eureka!” ofwel: “Ik heb het gevonden, ik heb het gevonden!”
In dit voorbeeld leidde ontspanning na een periode van concentratie op een probleem tot een nieuw inzicht: de wet van Archimedes. In de vrijeschoolpedagogiek wordt dit wel het nachtleren genoemd. Je besteedt een aantal weken lang aandacht aan een bepaald onderwerp en laat de lesstof vervolgens bewust een tijd(je) los. In deze rusttijd kunnen de leerlingen tot nieuwe inzichten komen. Hier is bijvoorbeeld het periode-onderwijs op gebaseerd.
Vernieuwers van de kunst
Een jazzmusicus kan goed luisteren en improviseren, kwaliteiten die in de tabel onder de uitademing staan. Aan de basis van zijn improvisatievermogen ligt natuurlijk wel een uitstekende, technische beheersing van zijn instrument. Dat is het resultaat van jarenlang trouw en geconcentreerd oefenen. Vaardigheden die juist bij de inademing horen.
De leden van een jazzband maken twee belangrijke afspraken met elkaar: ze kiezen voor elk muziekstuk een thema waaraan ze trouw zijn én ze gunnen elkaar de vrijheid om hier speels mee om te gaan. Het thema van het muziekstuk doordringt de improvisatie en vormt hierin het verbindende element, zonder knellend te worden. Op een thema zijn immers talloze variaties mogelijk. Deze twee diametraal tegengestelde afspraken rond trouw en vrijheid zorgen er voor dat de leden van de band steeds beter op elkaar ingespeeld raken en zich muzikaal steeds verder ontwikkelen.
Dit voorbeeld uit de muziekwereld laat zich vertalen naar de pedagogiek. Een leerkracht die zijn vak beheerst, bereidt zich goed op de les voor en kent zijn leerdoelen. Aan deze rode draad blijft hij trouw. Draait hij vervolgens zijn les af, dan ontsteekt hij geen vuur en is het maar zeer de vraag of zijn leerlingen iets van hem leren. Alleen dankzij zijn vermogen om te improviseren, kan hij aansluiten op wat hem uit de klas tegemoet komt, op vragen ingaan en alternatieven aanreiken. Dat maakt hem tot de pedagogische kunstenaar die het samenspel met de klas virtuoos vormgeeft, zelf al doende leert en ervoor zorgt dat zijn leerlingen zich als unieke individuen steeds verder ontwikkelen.
Uit deze voorbeelden op het gebied van wetenschap en kunst blijkt dat ademend onderwijs mogelijkheden biedt om tot vernieuwing te komen. Ik ben er van overtuigd dat iedere leerling die door zijn leraar wordt geaccepteerd, zich met behulp van ademend onderwijs kan ontwikkelen tot een volwassene die een oorspronkelijke bijdrage aan de samenleving levert. Een grotere of kleinere cultuurvernieuwer dus. Ik vermoed dat dit Rudolf Steiner bij de oprichting van de eerste Waldorfschool voor ogen stond. Hierin schuilen voor mij het belang en de kracht van het vrijeschoolonderwijs.
Nieuwe bloei voor vrijescholen?
Aan het begin van dit artikel beschreef ik de kenmerken van de onderwijsvernieuwing die rond 1900 in de lucht hing. Kijken we naar de afgelopen eeuw, dan zien we dat verschillende typen scholen achtereenvolgens de wind in de zeilen hadden. In de zeventiger en tachtiger jaren vervijfvoudigde het aantal vrijescholen in Nederland om daarna min of meer gelijk te blijven. Tegenwoordig groeit juist het aantal Daltonscholen. De afgelopen zeven jaar nam hun aantal zelfs met 66% toe tot 357[3].
Is een nieuwe bloeitijd van vrijescholen mogelijk? In mijn ogen wanneer we als beweging de uitgangspunten van ademend onderwijs op onszelf toepassen. Dat betekent dat we trouw moeten blijven aan de basisafspraken en vrij improviserend aan mogen sluiten op dat wat ons als tijdgeest uit de samenleving tegemoet komt. Alleen dan komen we in ontwikkeling en kunnen we gehoor geven aan de onderwijsvragen die jonge ouders ons stellen.
Welke vragen dat zijn?
Als vijftiger met volwassen kinderen is dit een passend moment om mijn pen neer te leggen. Welke jonge ouder of leraar neemt hem hier van me over?
Annemarie Sijens, peripatos@kpnmail.nl